Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 181 (Letselschade) en (Vermogensrecht) (2024)

Commentaar is bijgewerkt tot 30-09-2016 door mr. R.J.W. Analbers

Artikel 181 Tekst van de hele regeling

1.

Worden de in de artikelen 173, 174 en 179 bedoelde zaken, opstallen of dieren gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, dan rust de aansprakelijkheid uit de artikelen 173 lid 1, 174 lid 1 en lid 2, eerste zin, en 179 op degene die dit bedrijf uitoefent, tenzij het een opstal betreft en het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat.

2.

Wanneer de zaken, opstallen of dieren in de uitoefening van een bedrijf worden gebruikt door ze ter beschikking te stellen voor gebruik in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan wordt die ander als de uit hoofde van het vorige lid aansprakelijke persoon aangemerkt.

3.

Wanneer een stof als bedoeld in artikel 175 in de uitoefening van een bedrijf wordt gebruikt door deze stof ter beschikking te stellen voor gebruik in de uitoefening van het beroep of bedrijf van een ander, wordt die ander als de uit hoofde van artikel 175 lid 1 aansprakelijke persoon aangemerkt.

A: Inleiding

Dit artikel maakt een uitzondering op het uitgangspunt dat de bezitter als aansprakelijke persoon moet worden aangemerkt, als opgenomen in de artikelen 6:173, 6:174 en 6:179 BW. Op grond van het eerste en tweede lid van artikel 6:181 BW is de bedrijfsmatige gebruiker in plaats van de bezitter aansprakelijk. Zodra de in de artikelen 6:173, 6:174 of 6:179 BW bedoelde zaken, opstallen of dieren gebruikt worden in de uitoefening van een bedrijf, is uitsluitend artikel 6:181 BW toepasselijk. Het betreft een zogeheten kanalisatie van aansprakelijkheid, waarbij op de bezitter geen kwalitatieve aansprakelijkheid meer rust (Parl. Gesch. Boek 6, p. 746). Er is geen sprake van cumulatie van kwalitatieve aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker met die van de bezitter (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV* 2011/229 en 230). Bezitter en bedrijfsmatige gebruiker kunnen dus niet naast elkaar aansprakelijk zijn.

Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker met betrekking tot een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW, een opstal die niet voldoet aan de eisen ingevolge artikel 6:174 BW en een dier dat schade heeft aangericht ex artikel 6:179 BW. Dat wil zeggen dat wanneer de ene bedrijfsmatige gebruiker van zaken, opstallen of dieren deze ter beschikking stelt aan een andere bedrijfsmatige gebruiker dat de aansprakelijkheid bij de uiteindelijke (bedrijfsmatige) gebruiker komt te liggen. Lid 3 bevat een zelfde bepaling met betrekking tot een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 6:175 lid 1 BW zodat de uiteindelijke bedrijfsmatige gebruiker van een gevaarlijke stof in de zin van artikel 6:175 BW voor schade veroorzaakt door die stof aansprakelijk kan worden gesteld.

De grondslag van artikel 6:181 BW is het profijtbeginsel. Dit beginsel gaat ervan uit dat degene die gewin haalt uit het gebruik van een bepaalde zaak, risico draagt voor de schade die daaruit voortvloeit. Met dit artikel wordt op de eerste plaats beoogd de benadeelde tegemoet te komen nu het voor de benadeelde veelal eenvoudiger is te bewijzen wie de bedrijfsmatige gebruiker is dan wie bezitter is (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 767). Daarnaast schept het artikel duidelijkheid voor bezitters en bedrijfsmatige gebruikers wat betreft de vraag wie zich in geval van bedrijfsmatig gebruik dient te verzekeren tegen de wettelijke aansprakelijkheid (Oldenhuis Losbladige, Onrechtmatige daad, artikel 180, aantekening 3).

B: Wetstechnische informatie

Voor de wetstechnische informatie verwijzen wij u naar de historische informatie bij Artikel 181.

C: Kernproblematiek

C.1: Voorwaarden voor toepasselijkheid

Om aan toepassing van dit artikel toe te komen, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Allereerst moet de schade veroorzaakt zijn door gebrekkige zaken, opstallen, dieren of gevaarlijke stoffen als bedoeld in de artikelen 6:173, 6:174, 6:179 en 6:175 BW. In de tweede plaats moet er sprake zijn van bedrijfsmatig gebruik. In de derde plaats dient in het geval van aansprakelijkheid met betrekking tot een opstal, de schade in verband te staan met de uitoefening van het bedrijf. Ten slotte dient voldaan te zijn aan de vereisten voor de betreffende aansprakelijkheid ingevolge de artikelen 6:173, 6:174, 6:179 en 6:175 BW. Op de specifieke voorwaarden in dit verband wordt hieronder nader ingegaan.

Artikel 6:181 BW vestigt enkel een risico-aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker van het dier jegens derden en niet jegens bedrijfsmatige medegebruikers van dat dier (HR 29 januari 2016, «JA» 2016/41, m.nt. Oldenhuis (Imagine, Hangmat II)). 

C.2: Bedrijfsmatig gebruik

Bedrijfsmatig gebruik in de zin van artikel 6:181 BW houdt in ‘het verwerken of bewerken van zaken en stoffen en het gereedhouden hiervan voor verwerking, vervoer of verkoop’ (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV* 2015 nr. 230). Daarnaast dienen de bedrijfsmatige activiteiten naar buiten toe als eenheid te worden gezien (MvA, Parl. Gesch. Boek 3 (Inv.), p. 1003). Het begrip ‘bedrijf’ dient in zoverre ruim te worden opgevat dat het winstoogmerk of het behalen van voordeel geen beslissend criterium is (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv.), p. 1003). Zo worden sommige overheidsbedrijven zoals ziekenhuizen eveneens als ‘bedrijf’ in de zin van artikel 6:181 BW aangemerkt. De gemeente die het bedrijf van een stortplaats uitoefent, is aansprakelijk voor een ongeval door een gevaarlijke situatie op die stortplaats (Hof Den Bosch 20 april 1998, NJ 1999, 35 (Tilburg/De Kok)). De winkelexploitant is op grond van artikel 6:181 BW aansprakelijk voor een roltrap die niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten (Hof ’s-Hertogenbosch 22 april 2003, AV&S 2003, p. 128 (m.nt. Hekster) (Tolksdorf-Jan Linders)). De huurder van een gebouw die het gebouw bedrijfsmatig exploiteert, geldt als de bedrijfsmatige gebruiker in de zin van artikel 6:181 lid 1 BW (Parl. Gesch. Boek 6, p. 747).

De ‘uitoefening van een bedrijf’ komt neer op het in bedrijfsverband gebruiken van zaken. Gedoeld wordt op zaken als bedoeld in de artikelen 6:173, 6:174, 6:179 en 6:175 BW. Dit kunnen ook zaken zijn die privébezit zijn maar door de ondernemer incidenteel worden aangewend ten behoeve van het bedrijf (Wessels (1989), p. 35). Onder de in dit artikel bedoelde zaken vallen in elk geval niet ‘zaken die iemand in de uitoefening van zijn bedrijf voor een ander bewaart of vervoert’ (MvA, Parl. Gesch. Boek 6, p. 747) Indien een paard enkel gestald wordt bij een manegehouder, kan de manegehouder niet als bedrijfsmatige gebruiker worden aangemerkt. De bezitter van het paard zal in dat geval aansprakelijk blijven op grond van artikel 6:179 BW tenzij de manage rijles geeft tegen betaling of het paard verhuurt. Verder is het beleren van een paard (gericht op het trainen van het paard) wel vergelijkbaar met het bewerken van zaken in de zin van bedrijfsmatig gebruik als bedoeld in artikel 6:181 BW (HR 1 april 2011, NJ 2011, 405, ECLI:NL:HR:2011:BP1475 (paard Loretta)). Hoewel het de regel is dat op de bewaarder van zaken geen kwalitatieve aansprakelijkheid rust ingevolge artikel 6:181 BW, is de bedrijfsmatige bewaarder van gevaarlijke stoffen wel aansprakelijk op grond van het tweede lid van artikel 6:175 BW.

C.3: Schade niet in verband met de bedrijfsuitoefening

In de laatste zinsnede van het eerste lid van artikel 6:181 BW is een uitzondering geformuleerd op de hoofdregel van artikel 6:181 BW ten aanzien van schade ontstaan door gebrekkige opstallen. De bedrijfsmatige gebruiker is in dat geval alleen aansprakelijk voor schade die samenhangt met de uitoefening van zijn bedrijf. Te denken valt aan het geval dat een ondernemer een pand huurt met als bestemming kantoorruimte en als gevolg van een gebrek in of aan het pand een derde schade lijdt. In dat geval is er geen reden om de huurder op te zadelen met de kwalitatieve aansprakelijkheid aangezien de schade niet met het gebruik als kantoorruimte in verband staat (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 746 en 767). Het ontstaan van de schade staat in een dergelijk geval niet in verband met de uitoefening van het bedrijf en de bezitter blijft de aansprakelijke persoon ex artikel 6:174 BW. Deze beperking op de aansprakelijkheid geldt tevens ten aanzien van de feitelijke gebruiker ingevolge het tweede lid van artikel 6:180 BW.

C.4: Uiteindelijke bedrijfsmatige gebruiker ingevolge het tweede lid van artikel 6:181 BW

Het tweede lid van artikel 6:181 BW betreft de situatie waarin het feitelijk gebruik van de zaak plaatsvindt in het bedrijf van degene aan wie de zaak – bedrijfsmatig – ter beschikking is gesteld. Wanneer de ene bedrijfsmatige gebruiker van zaken, opstallen of dieren deze ter beschikking stelt aan een andere bedrijfsmatige gebruiker, zou van beide (rechts)personen gezegd kunnen worden dat de zaak in de uitoefening van hun bedrijf wordt gebruikt, bijvoorbeeld doordat de een de zaak gebruikt door haar tegen betaling ter beschikking te stellen voor het gebruik van een ander (Parl. Gesch. Boek 6, p. 746). Het tweede lid bepaalt in dat geval dat de kwalitatieve aansprakelijkheid vanaf het moment van de feitelijke overdracht rust op de verkrijger ofwel de uiteindelijke bedrijfsmatige gebruiker. Deze bepaling ziet daarmee mede op leaseovereenkomsten en financial lease. Indien een onderneming gebouwen of werken aan derden leaset, verhuurt of onderverhuurt, komt de kwalitatieve aansprakelijkheid aldus op de feitelijke bedrijfsmatige gebruiker te liggen. Voor de toepassing van artikel 6:181 lid 2 BW is allereerst vereist dat de feitelijke gebruiker de zaak bedrijfsmatig gebruikt. Op de particulier die bijvoorbeeld een boormachine huurt van een bouwmarkt, rust geen aansprakelijkheid ingevolge artikel 6:181 lid 2 BW. De bouwmarkt blijft aansprakelijk voor de schade van derden op grond van artikel 6:181 lid 1 BW. Het tweede vereiste voor toepassing van artikel 6:181 lid 2 BW is dat de schade, als gevolg van een gebrekkige opstal, in verband dient te staan met de uitoefening van het bedrijf. Is dat niet het geval dan blijft de bezitter aansprakelijk ex artikel 6:173 BW.

C.5: Uiteindelijke bedrijfsmatige gebruiker van gevaarlijke stoffen ingevolge het derde lid van artikel 6:181 BW

Artikel 6:175 BW bepaalt dat de degene die de gevaarlijke stof in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf gebruikt aansprakelijk is. Het derde lid van artikel 6:181 BW voegt daaraan toe dat, net zoals in het tweede lid is bepaald met betrekking tot gebrekkige zaken, opstallen en dieren, de aansprakelijkheid daar wordt gelegd waar de gevaarlijke stof uiteindelijk (als laatste in de keten) bedrijfsmatig gebruikt wordt. Dit laat aanspraken van de feitelijke bedrijfsmatige gebruiker op andere bedrijfsmatige gebruikers eerder in de keten onverlet. Als verschillende rechtspersonen gezamenlijk, bijvoorbeeld in concernverband, een bedrijf uitoefenen in de zin van artikel 6:181 BW zullen zij naar analogie van artikelen 6:180 lid 1 en 6:182 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn. De afwikkeling van de draagplicht geschiedt alsdan overeenkomstig artikel 6:102 BW (medeschuld en eigen schuld) jo. artikel 6:10 BW (bijdrageplicht).

D: Jurisprudentie uitgebreid

HR 29 januari 2016, NJ 2016/173, «JA» 2016/41, m.nt. Oldenhuis, ECLI:NL:HR:2016:162 (Imagine, Hangmat II);

art. 6:181 BW vestigt geen aansprakelijkheid jegens personen die de hoedanigheid hebben van bedrijfsmatige medegebruikers van een dier.

HR 1 april 2011, NJ 2011, 405, ECLI:NL:HR:2011:BP1475(paard Loretta);

indien schade wordt aangericht door een dier is ingevolge artikel 6:179, en behoudens de mogelijkheid van succesvol verweer op grond van de ‘tenzij-clausule’ aan het slot van deze bepaling, de bezitter van het dier voor die schade aansprakelijk. Wordt het dier echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan rust deze risicoaansprakelijkheid ingevolge artikel 6:181 niet op de bezitter, maar op degene die het bedrijf uitoefent. De door artikel 6:181 bewerkstelligde verlegging van aansprakelijkheid berust dus niet, ook niet mede, op de wil of toestemming van degene die het bedrijf uitoefent, maar op de wet. Bij de beantwoording van de vraag of de aansprakelijkheid van artikel 6:179 niet op de bezitter van het dier rust, maar – ingevolge artikel 6:181 – op degene die het bedrijf uitoefent waarin het dier wordt gebruikt, is niet van belang of degene die dit bedrijf uitoefent bezitter dan wel houder van het dier is, en ook niet of het doel waartoe het dier aldus wordt gebruikt, inmiddels bijna is bereikt. Evenmin mag in dit verband de eis worden gesteld dat hij het dier duurzaam en ten eigen nutte gebruikt.

HR 26 november 2010, NJ 2010, 636, «JA» 2011/11, ECLI:NL:HR:2010:BM9757 (DB/Edco);

uit de bewoordingen in artikel 6:181 lid 1 BW dat ‘het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat’ en uit hetgeen daarover wordt opgemerkt in Parl. Gesch. Boek 6, p. 746, moet worden afgeleid dat voor het ontbreken van de aansprakelijkheid van degene die in de opstal een bedrijf uitoefent, nodig en toereikend is dat tussen het ontstaan van het gebrek en de bedrijfsuitoefening geen verband bestaat. Het feit dat de beschadigde goederen in het kader van de opslagovereenkomst in de hal waren opgeslagen, brengt dus niet mee dat reeds op grond daarvan het ontstaan van de schade in de zin van artikel 6:181 lid 1 BW in verband staat met de bedrijfsuitoefening van de eigenaar van deze opslaghal. De aanvaarding van de in het middel bepleite opvatting zou, in strijd met de kennelijke bedoeling van de wetgever en met een redelijke wetstoepassing, ertoe leiden dat de in de tenzij-bepaling vervatte uitzondering vrijwel zonder praktische betekenis zou blijven. Het hof heeft dan ook zonder miskenning van enige rechtsregel tot zijn bestreden oordeel kunnen komen, nu de schade het gevolg is van een gebrek in de dakconstructie dat — naar in cassatie tot uitgangspunt moet dienen — niet is veroorzaakt door of in verband staat met de bedrijfsuitoefening van de eigenaar van de opslaghal.

Hof ’s-Hertogenbosch 22 april 2003, AV&S 2003, p. 128 (Tolksdorf-Jan Linders);

de winkelexploitant is op grond van artikel 6:181 BW aansprakelijk voor een roltrap die niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten.

Rb. Alkmaar 12 december 2002, NJ 2003, 68, ECLI:NL:RBALK:2002:AF1817 (Legionella);

naar het oordeel van de rechtbank heeft de Flora terecht aangevoerd dat, zoals reeds hiervoor met betrekking tot artikel 6:171 BW is overwogen, de door de standhouders verrichte werkzaamheden – het exposeren van whirlpools – niet kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden in de uitoefening van het bedrijf van de Flora. Het beroep op het bepaalde in artikel 6:181 BW dient dan ook reeds op deze grond te worden verworpen.

Hof ’s-Hertogenbosch 20 april 1998, NJ 1999, 35, ECLI:NL:GHSHE:1998:AD2870 (Tilburg/De Kok);

de gemeente die het bedrijf van een stortplaats uitoefent, is aansprakelijk voor een ongeval door een gevaarlijke situatie op die stortplaats.

E: Jurisprudentie nieuw

Meest recente jurisprudentie over Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 181.

F: Literatuurverwijzing

  • Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV, De verbintenis uit de wet , Deventer: Kluwer 2015.
  • Bauw, E., Onrechtmatige daad: aansprakelijkheid voor zaken, Monografieën Nieuw BW, B47, Deventer: Kluwer 2015.
  • Harryvan, G.J. en F.T. Oldenhuis, ‘Eindelijk uitsluitsel over de interpretatie van het functioneel verband in artikel 6:181’, NTBR 2011/59.
  • Hekster, T.A., ‘Aansprakelijkheid exploitant supermarkt voor (gebrekkige) roerende zaken. Hof ’s-Hertogenbosch 22 april 2003, nr. C0200085/RO (n.g.) (Tolksdorf / Jan Linders B.V.)’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2004, p. 128-132.
  • Kolder, A., ‘Begrenzing van kwalitatieve aansprakelijkheid; functioneel verband binnen artikel 6:181 BW’, NTBR 2010, 36.
  • Oldenhuis, F.T.,  Losbladige Onrechtmatige daad, artikel 181, Deventer: Kluwer 2011
  • Oldenhuis F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2009, p. 26 e.v.
  • Oldenhuis F.T. en A. Kolder, ‘Kroniek kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen en zaken’, Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade 2013, 3 p. 24 e.v.
  • Swaaij, J.H.M. van en M.H. Pluymen, ‘Risicoaansprakelijkheid voor dieren: wanneer is sprake van bedrijfsmatig gebruik (art. 6:181 BW)?’, MvV 2011, 11.
  • Tjon-En-Fa, E.M., ‘Risicoaansprakelijkheid van de bedrijfsmatige opstalgebruiker (art. 6:181 lid 1 BW) en derdenwerking van exoneraties’, Bedrijfsjuridische Berichten 2011.
  • Wessels, B., Beroep, bedrijf en onderneming, inaugurele rede Amsterdam 1989, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1989.
Commentaar op Burgerlijk Wetboek Boek 6 art. 181 (Letselschade) en  (Vermogensrecht) (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Rueben Jacobs

Last Updated:

Views: 6115

Rating: 4.7 / 5 (57 voted)

Reviews: 88% of readers found this page helpful

Author information

Name: Rueben Jacobs

Birthday: 1999-03-14

Address: 951 Caterina Walk, Schambergerside, CA 67667-0896

Phone: +6881806848632

Job: Internal Education Planner

Hobby: Candle making, Cabaret, Poi, Gambling, Rock climbing, Wood carving, Computer programming

Introduction: My name is Rueben Jacobs, I am a cooperative, beautiful, kind, comfortable, glamorous, open, magnificent person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.